HomeBoekenArtikelenColumnsOnderzoekLinksBioContact

Columns

De barokgevel

Vanaf 1630 waren in ons land op grote schaal classicistische gevels verschenen, met hun rijke maar strikt aan klassieke regels gehoorzamende kroonlijsten en versieringen. Na het 'rampjaar' 1672 was daar echter al snel minder geld voor, hetgeen leidde tot het zogenoemde strakke of pilasterloze classicisme.

Daarop volgde vanaf 1690 echter weer een periode van meer variatie in de gevels. Een negentiende-eeuwse verzamelnaam voor die vrijere vormen is barok, dat ontleend is aan het Franse baroque 'grillig gevormd', met name gezegd van parels. Eraan ten grondslag ligt namelijk het Portugese barocco 'onregelmatige parel, steen'.
In andere landen was de barok al eerder doorgedrongen, maar in Nederland is de grillige bouwstijl eigenlijk nooit echt tot volle wasdom gekomen. Daarom worden de gevels en interieurs die in de achttiende eeuw vernieuwd werden meestal ingedeeld volgens de zogenoemde Lodewijkstijlen. Daarmee wordt meteen duidelijk welk land de mode bepaalde: Frankrijk.

De naar de Zonnekoning vernoemde Lodewijk-XIV-stijl wordt gekenmerkt door natuurstenen gevels met zware, symmetrische versieringen. Boven de kroonlijst bevond zich niet langer een driehoekig fronton, maar een natuurstenen hekwerk met bolle zuilen dat balustrade genoemd werd. Dit woord is waarschijnlijk direct ontleend aan het Italiaanse balaustrata 'met bolle zuilen', een afleiding van balaustro 'bolle zuil' en oorspronkelijk 'granaatappelbloesem'. De bouwkundige betekenis ontstond doordat de zuiltjes in het hekwerk qua vorm op deze bloesems leken.
In de balustrade was vaak een gebeeldhouwd wapenschild opgenomen dat bekroond werd met een weelderige kuif, die inderdaad lijkt op een 'opstaande bos veren of haren'. Waar het woord kuif vandaan komt is niet duidelijk, maar het wordt gebruikt sinds ongeveer 1600.

Na de dood van Lodewijk XIV in 1715 bereikte de Lodewijk-XV-stijl ons land met enige vertraging rond 1740. Destijds werd wel gesproken van "de nieuwste zwier", die voor de rijkste inwoners van met name Amsterdam een ware hype werd. Met die benaming was de kern van de nieuwe mode inderdaad geschetst: lichtere en asymmetrisch zwierige versieringen overheersten, met als centraal element het rots- en schelpmotief, de rocaille, afgeleid van het Franse roc 'rots'. Vanwege dit motief wordt deze kunstperiode sinds de negentiende eeuw ook wel rococo genoemd, een Franse samentrekking van rocaille en het Italiaanse barocco.

Zoals zo vaak volgde op de periode van overdadigheid vrij snel een tegenreactie: de strengere Lodewijk-XVI-stijl (1770-1800) wordt gekenmerkt door een hernieuwde oriƫntatie op de antieke voorbeelden inclusief de klassieke zuilenordes. Mogelijk zijn de opgravingen in Pompeii vanaf 1738 hierbij van invloed geweest.

Herenhuis, 2011, nr. 6.

Terug naar columns